Woningcorporaties: verhuur appartement en parkeerplaats één vrijgestelde dienst

Uitspraak: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 7 november 2017, nr. 17/00332

Het Gerechtshof oordeelt dat de verhuur van een appartement met een parkeerplaats moet worden aangemerkt als één dienst waarover geen btw verschuldigd is. De betreffende woningcorporatie krijgt hiermee andermaal ongelijk, nadat eerder de rechtbank Gelderland al hetzelfde oordeel uitsprak.

De corporatie betoogde dat de verhuur van de parkeerplaats afzonderlijk als een btw-belaste prestatie in aanmerking moest worden genomen. Het belang daarvan lag in het feit dat de btw op de stichtingskosten van de parkeergarage onder het appartementencomplex daardoor voor een groter deel aftrekbaar zou zijn. Als voornaamste reden van de corporatie voor een afzonderlijke behandeling van de parkeerplaats was dat ieder in het complex een parkeerplaats kon huren, of dat nu een woninghuurder of een andere woningbezitter in het complex was, dan wel ieder andere derde die alleen een parkeerplaats zou willen huren.

Voor het antwoord op de vraag of er één dienst dan wel meerdere, zelfstandig in aanmerking te nemen diensten worden verricht zijn in de rechtspraak een aantal (algemene) toetscriteria ontwikkeld. Van belang is daarbij dat dit beoordeeld dient te worden vanuit het perspectief van de modale consument, rekening houdend met alle omstandigheden.

Het Gerechtshof toetst echter niet op basis van deze criteria, maar grijpt terug op een arrest van het Hof van Justitie uit 1989. In dat arrest heeft het Hof in een specifieke casus geoordeeld dat de verhuur van de parkeerplaats opging in de verhuur van de woning, omdat de parkeerplaatsen de woningen deel uitmaakten van hetzelfde gebouwencomplex. Omdat er in deze casus ook sprake is van één gebouwencomplex komt het Gerechtshof tot het oordeel dat dit als één, vrijgestelde prestatie moet worden aangemerkt.

Wij vragen ons af of het Gerechtshof getoetst heeft aan de juiste criteria: gaat het er om of er sprake is van één gebouwencomplex of gaat het er om of er één dan wel twee prestaties worden geleverd, beoordeeld vanuit de gemiddelde (woon)consument? Naar onze mening gaat het om het laatste. Dat er sprake is van één gebouwencomplex kan dan een omstandigheid zijn die meeweegt in deze beoordeling, maar is in onze optiek niet allesbepalend. Afgewacht moet worden of de woningcorporatie beroep in cassatie heeft ingesteld tegen deze uitspraak.

[Bron: uitspraak]

Dit bericht verscheen in de Nieuwsbrief Btw en Overdrachtsbelasting nr. 19 van februari 2018 van de Adviesgroep Indirecte Belastingen van Caraad Belastingadviseurs.