Prinsjesdag | Belastingplan 2025

Dinsdag 17 september heeft het kabinet traditiegetrouw het Belastingplan 2025 aangeboden aan de Tweede Kamer. In dit plan geeft het kabinet meteen concrete invulling aan het Regeerprogramma – de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord van het kabinet Schoof – dat pas de vrijdag voorafgaand aan Prinsjesdag is gepresenteerd. In deze nieuwsbrief hebben wij de belangrijkste maatregelen voor u op een rij gezet.

In het kort

Tijdlijn

• Het Belastingplan wordt in de komende dagen behandeld in de Tweede Kamer (Algemene Politieke Beschouwingen). Oppositiepartijen kunnen amendementen indienen, en als die worden aangenomen, kunnen de plannen nog wijzigen.
• Nadat de Tweede Kamer over het Belastingplan heeft gestemd, gaat het Belastingplan naar de Eerste Kamer. In de afgelopen jaren vindt de behandeling door de Eerste Kamer meestal plaats in december.
• Omdat de huidige coalitie PVV-VVD-NSC-BBB acht zetels tekortkomt voor een meerderheid in de Eerste Kamer, worden stevige debatten verwacht. 

Overzicht belangrijkste maatregelen

Vennootschapsbelasting (Vpb)
• De tarieven blijven ongewijzigd: ook in 2025 wordt 19% geheven over de eerste
€ 200.000 en 25,8% over het meerdere.
• In de generieke renteaftrekbeperking (de ‘earningsstrippingmaatregel’) wordt de maximale renteaftrek verhoogd, van 20% naar 25% van de gecorrigeerde fiscale winst. Daarnaast verdwijnt de drempel van € 1 miljoen voor vastgoedlichamen met aan derden verhuurd vastgoed.
• De kwijtscheldingswinstvrijstelling binnen de Vpb wordt aangepast, om ongewenste effecten van samenloop met de gewijzigde verliesverrekeningsregels (temporisering) tegen te gaan.
• De juridische fusiefaciliteiten kunnen in de toekomst ook worden toegepast op vereenvoudigde zusterfusies.
• In de liquidatieverliesregeling wordt de tussenhoudsterbepaling aangescherpt, om ongewenst misbruik van deze bepaling tegen te gaan.
• Er wordt een nieuw wetsartikel geïntroduceerd met een algemene antimisbruikmaatregel. Het betreft de implementatie van de ‘general anti-abuse rule’ (GAAR) op basis van de ATAD-1 richtlijn. Deze wetgeving is overigens grotendeels gelijk aan het in Nederland al langer bestaande begrip ‘fraus legis’.
• Faciliteiten op het gebied van giftenaftrek worden grotendeels geschrapt.

Dividendbelasting en bronbelasting
• Toepassing van de inhoudingsvrijstelling wordt verplicht gesteld in bepaalde gevallen, ter bescherming van opbrengstgerechtigden.
• De inkoopfaciliteit voor inkoop van eigen aandelen die volgens het Belastingplan 2024 per 1 januari 2025 zou worden afgeschaft, blijft toch bestaan.  
• In de Wet bronbelasting 2021 wordt een nieuw groepsartikel geïntroduceerd, de kwalificerende eenheid. Dit begrip dient beter aan te sluiten bij de doelstelling van de wetgeving.  

Inkomstenbelasting
• In Box I wordt een derde schijf toegevoegd aan de huidige twee schijven. Dit moet resulteren in een evenwichtigere inkomensverdeling.
• In Box II wordt het toptarief van 33% verlaagd naar 31%. Dit tarief geldt bij inkomsten vanaf € 67.000. Het tarief over inkomsten tot € 67.000 blijft 24,5%.
• In de maatregelen om excessief lenen van de eigen vennootschap tegen te gaan worden uitzonderingen opgenomen voor schulden aan samenwerkingsverbanden waarin de belastingplichtige participeert, om ongewenste dubbeltellingen tegen te gaan.
• In de toekomst is een beschikking noodzakelijk voor toepassing van de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving op milieu-bedrijfsmiddelen (VAMIL). Deze beschikking kan bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden aangevraagd.
• De MKB-winstvrijstelling wordt verlaagd, van 13,31% naar 12,7%.
• Faciliteiten op het gebied van giftenaftrek worden grotendeels geschrapt.

Loonbelasting
• De versobering van de 30%-regeling wordt grotendeels teruggedraaid. Vanaf 2027 geldt een vast percentage van 27% (in plaats van de afbouw van 30%-20%-10%).
• De eindheffing voor privégebruik van een bestelauto van de zaak die doorlopend afwisselend wordt gebruikt wordt verhoogd naar € 438 per jaar en vanaf 2026 jaarlijks geïndexeerd.

Schenk- en erfbelasting
• De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en de doorschuifregeling aanmerkelijk belang (DSR) worden versoepeld, maar ook op een aantal punten stevig aangescherpt.

Omzet- en overdrachtsbelasting
• Het verlaagde btw-tarief (9%) is met ingang van 1 januari 2026 niet langer van toepassing op o.a. culturele goederen en diensten, logies en boeken.
• Uitbreiding herzieningsregeling voor verbouwingsdiensten (vanaf 1 januari 2026).
• Het overdrachtsbelastingtarief voor verhuurders van woningen gaat omlaag, van 10,4% naar 8% (vanaf 1 januari 2026).
• De resterende wijzigingen met ingang van 1 januari 2025 (Belastingplan 2024).

Milieuheffingen
• De tarieven voor de energiebelasting zullen licht dalen, maar naar verwachting zal dit bij instellingen niet voor substantiële lastenverlichtingen zorgen.
• Er wordt nader voorgesorteerd op de opwekking en levering van waterstof met onder andere specifieke tarieven.

Formeel belastingrecht
• Vanaf 2025 wordt indien een belastingplichtige geen aangifte heeft ingediend, terwijl hij of zij daar wel toe was uitgenodigd, altijd een (ambtshalve) aanslag opgelegd.

Vennootschapsbelasting (Vpb)

Tarieven

Voor de vennootschapsbelasting gelden in 2025 de volgende tarieven en schijfgrenzen:

  • Winst tot € 200.000: 19%
  • Winst boven € 200.000: 25,8%

Deze tarieven en schijfgrenzen zijn gelijk gebleven in vergelijking met 2024.

Generieke renteaftrekbeperking (earningsstrippingmaatregel)

De generieke renteaftrekbeperking, ook wel bekend als de earningsstrippingmaatregel, is met ingang van 1 januari 2019 ingevoerd. Het betreft een van de maatregelen uit de Europese Richtlijn ‘ATAD I’. De maatregel beperkt de aftrekbare rentelasten tot een zeker percentage van de gecorrigeerde fiscale winst. Sinds de invoering van deze maatregel is dit percentage al eens gewijzigd: van 2019 tot en met 2021 gold een percentage van 30% en met ingang van 2022 is dit verlaagd tot 20%. Per 2025 zal het percentage worden verhoogd naar 25%. Hiermee ligt het percentage in Nederland meer in lijn met het Europese gemiddelde.

De regeling kent ook een franchise van € 1 miljoen, als gevolg waarvan rentelasten tot aan dit drempelbedrag volledig aftrekbaar zijn. Omdat deze franchise per belastingplichtige geldt, werkt dit het ‘opknippen’ van ondernemingen in verschillende losse bv’s in de hand. Voorafgaand aan de invoering van de earningsstrippingmaatregel werd al rekening gehouden met deze mogelijkheid, maar er is toen voor gekozen om af te wachten of dit effect zich zou voordoen alvorens anti-misbruikmaatregelen worden getroffen. Klaarblijkelijk komt het opknippen van structuren voornamelijk voor bij vastgoedlichamen, en nu treft het kabinet maatregelen om dit ongewenste gedrag tegen te gaan.

Er wordt voorgesteld dat het drempelbedrag met ingang van 1 januari 2025 niet langer geldt voor verhuurders van vastgoed. Een belastingplichtige valt hieronder indien gedurende minimaal de helft van het jaar de ‘gecorrigeerde bezittingen’ van de belastingplichtige hoofdzakelijk bestaan uit onroerende zaken of gedeelten daarvan, voor zover die onroerende zaken of gedeelten daarvan ter beschikking worden gesteld aan derden. De gecorrigeerde bezittingen bestaan uit de bezittingen met uitzondering van deelnemingen, vorderingen op verbonden lichamen of verbonden natuurlijke personen, en bezittingen voor zover de voordelen daarvan deel uitmaken van winst uit een andere staat waarop de objectvrijstelling van toepassing is. Onder onroerende zaken vallen tevens appartements-, opstal-, erfpacht- en vruchtgebruikrechten van onroerende zaken, alsmede de economische eigendom van onroerende zaken.

Kwijtscheldingswinstvrijstelling

De kwijtscheldingswinstvrijstelling in de vennootschapsbelasting wordt aangepast, vanwege mogelijke nadelige effecten als gevolg van een samenloop met de per 2022 gewijzigde verliesverrekeningsregels. Sinds 2022 wordt de verliesverrekening beperkt indien de winst meer bedraagt dan € 1 miljoen. Als gevolg hiervan kon de situatie ontstaan dat een belastingplichtige alsnog belasting was verschuldigd over kwijtscheldingswinst. Met de voorgestelde aanpassingen wordt dit nadelige effect tegengegaan.

Wijzigingen in de liquidatieverliesregeling

In de liquidatieverliesregeling wordt de toepassing van de tussenhoudsterbepaling aangescherpt. In de praktijk is gebleken dat het mogelijk was om een niet-aftrekbaar verkoopverlies op een middellijk gehouden deelneming om te zetten in een aftrekbaar liquidatieverlies op een onmiddellijk gehouden deelneming. Dit gaat tegen doel en strekking van de liquidatieverliesregeling in. Met de voorgestelde wijziging is dit in de toekomst niet langer mogelijk.  

Verder wordt in de liquidatieverliesregeling het ‘opgeofferd bedrag’ – dit bedrag bepaalt mede de omvang van het liquidatieverlies – uitgebreid. Indien in het verleden een vordering op een deelneming is afgewaardeerd, en die afwaardering op enig moment ten gunste van de winst wordt teruggenomen, zonder dat dat bedrag aan de opwaarderingsreserve wordt toegevoegd, dan mag dat bedrag tot het opgeofferde bedrag worden gerekend.

Algemene antimisbruikmaatregel

De Europese Richtlijn ‘ATAD I’, die ook de generieke renteaftrekbeperking invoerde, schrijft ook voor dat lidstaten een algemene antimisbruikmaatregel moeten invoeren, de ‘general anti-abuse rule’ (GAAR). Nederland heeft dit tot op heden echter niet gedaan. In de Nederlandse rechtspraak is namelijk al iets vergelijkbaars ontwikkeld, zijnde het leerstuk ‘fraus legis’. Dit betreft een algemene antimisbruikmaatregel, die overigens nooit in de wetgeving zelf is opgenomen, op basis waarvan de toepassing van bepaalde fiscale regelingen kan worden geweigerd indien sprake is van misbruik van de wet. De Europese Commissie heeft aandacht gevraagd voor de wettelijke verankering van de GAAR en als onderdeel van het Belastingplan 2025 zal Nederland hier gehoor aan geven.

Minimumbelasting (Pillar II)

Per 1 januari 2024 is de nieuwe Wet minimumbelasting ingevoerd, naar aanleiding van een initiatief van de OESO om internationale belastingontwijking tegen te gaan. Kortgezegd dienen bepaalde groepen ondernemingen op basis van deze wetgeving in elk land waar zij actief is ten minste 15% belasting te betalen. Wordt er te weinig belasting betaald, dan wordt belasting bijgeheven totdat de minimale belasting verschuldigd is. De wetgeving geldt voor groepen met een geconsolideerde jaaromzet van ten minste € 750 miljoen.

Het Belastingplan 2025 bevat enkele wijzigingen van deze wetgeving. Het gaat voornamelijk om de aanvullende wettelijke verankering van enkele onderdelen van de administratieve richtsnoeren van de OESO, aanpassingen van definities en technische wijzigingen. De voorgestelde wijzigingen hebben naar verwachting geen materieel effect en het kabinet voorziet dan ook geen budgettaire effecten als gevolg van de wijzigingen.

Dividendbelasting

Verplichte toepassing inhoudingsvrijstelling

De dividendbelasting kent een aantal inhoudingsvrijstellingen, op basis waarvan inhouding van dividendbelasting achterwege mag blijven indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Omdat opbrengstgerechtigden niet altijd voldoende mogelijkheden hebben om ingehouden dividendbelasting te verrekenen, kan toepassing van de inhoudingsvrijstelling voordelig zijn. Toepassing van deze vrijstelling is echter niet verplicht, waardoor opbrengstgerechtigden in sommige situaties benadeeld kunnen worden. Het Belastingplan 2025 bevat daarom een regeling om toepassing van de vrijstelling in bepaalde situaties verplicht te stellen. Past de inhoudingsplichtige vervolgens de vrijstelling niet toe, dan heeft de opbrengstgerechtigde de mogelijkheid om hiertegen in bezwaar te gaan.

Voortbestaan inkoopfaciliteit voor inkoop van eigen aandelen

De dividendbelasting kent een regeling waarmee Nederlandse beursgenoteerde bedrijven zonder dividendbelasting eigen aandelen kan inkopen. Zonder deze faciliteit zou bij inkoop van aandelen dividendbelasting verschuldigd zijn over het verschil tussen de inkoopprijs van de aandelen en het gemiddelde op de aandelen gestorte kapitaal. Deze verschuldigde dividendbelasting is niet verrekenbaar en resulteert dus in extra kosten voor de onderneming.

Deze faciliteit zou als onderdeel van het Belastingplan 2024 per 1 januari 2025 worden afgeschaft, met als voornaamste reden dat de opbrengsten van de afschaffing gebruikt konden worden om andere onderdelen van de begroting te dekken. In de praktijk werd gewaarschuwd voor de verslechtering van het Nederlandse vestigingsklimaat en de mogelijkheid dat beursgenoteerde bedrijven uit Nederland vertrekken. In het Belastingplan 2025 is opgenomen dat de geplande afschaffing van de inkoopfaciliteit toch niet doorgaat.

Bronbelastingen

Per 2021 is de Wet bronbelastingen ingevoerd. Op grond van deze wet dient in misbruiksituaties een bronbelasting te worden ingehouden op rente-, royalty- en dividendstromen. Het gaat hierbij voornamelijk om het tegengaan van situaties waarin winsten worden verschoven naar laagbelastende landen.

In het Belastingplan 2025 wordt een nieuw groepsbegrip in deze wet ingevoerd, dat ‘kwalificerende eenheid’ wordt genoemd. Momenteel geldt nog het begrip ‘samenwerkende groep’, maar in de praktijk werden in bepaalde situaties knelpunten ervaren, waardoor de bronbelasting haar doel voorbijschoot. Het nieuwe begrip kwalificerende eenheid zou daarom beter moeten aansluiten bij de doelstelling van de bronbelasting.

Het voorgestelde begrip kwalificerende eenheid bestaat uit twee elementen. Ten eerste moet sprake zijn van gezamenlijk handelen tussen lichamen. Ten tweede dient dit gezamenlijk handelen als hoofddoel of een van de hoofddoelen te hebben om heffing van bronbelasting bij een van die lichamen te ontgaan. De bewijslast ter zake van het bestaan van een kwalificerende eenheid komt bij de inspecteur te liggen.

Inkomstenbelasting

Wijzigingen Box I

In 2024 is voor mensen die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt sprake van twee schijven in Box I. In het Belastingplan 2025 wordt voorgesteld om een derde schijf toe te voegen.

AOW-leeftijd nog niet bereikt

Was (2024)Wordt (2025)
SchijfBelastbaar inkomenPercentageSchijfBelastbaar inkomenPercentage
1tot € 75.51836,97% 1tot € 38.44135,82%
2vanaf € 75.51849,50% 2vanaf € 38.441 tot
€ 76.817
37,48%
    3vanaf € 76.81749,50%

AOW-leeftijd bereikt – geboren vóór 1 januari 1946

Was (2024)Wordt (2025)
SchijfBelastbaar inkomenPercentageSchijfBelastbaar inkomenPercentage
1tot € 40.02119,07% 1tot € 40.50217,92%
2vanaf € 40.021 tot
€ 75.518
36,97% 2vanaf € 40.502 tot
€ 76.817
37,48%
3vanaf € 75.51849,50% 3vanaf € 76.81749,50%

AOW-leeftijd bereikt – geboren op of ná 1 januari 1946

Was (2024)Wordt (2025)
SchijfBelastbaar inkomenPercentageSchijfBelastbaar inkomenPercentage
1tot € 38.09819,07% 1tot € 38.44117,92%
2vanaf € 38.098 tot
€ 75.518
36,97% 2vanaf € 38.441 tot
€ 76.814
37,48%
3vanaf € 75.51849,50% 3vanaf € 76.81749,50%

Het Belastingplan 2025 bevat ook voorstellen om de hoogste schijfgrens stapsgewijs te verhogen. Daarnaast worden de percentages in de eerste schijf stapsgewijs verder verlaagd en van de tweede schijf stapsgewijs verhoogd.

Wijzigingen Box II

Wijzigingen heffingspercentages

Box II kent sinds 2024 twee schijven. In het Belastingplan 2025 wordt voorgesteld het hoge tarief in de tweede schijf te verlagen. De schijfgrenzen blijven ongewijzigd.

Was (2024)Wordt (2025)
SchijfBelastbaar inkomenPercentageSchijfBelastbaar inkomenPercentage
1tot € 67.00024,50% 1tot € 67.00024,50%
2vanaf € 67.00033,00% 2vanaf € 67.00031,00%

Excessief lenen van de eigen vennootschap

Verder worden enkele wijzigingen voorgesteld inzake het (excessief) lenen van de eigen vennootschap. De maatregelen om excessief lenen tegen te gaan zijn in principe van toepassing op alle civielrechtelijke schuldverhoudingen. Er kunnen echter dubbeltellingen ontstaan in de situatie dat een belastingplichtige participeert in een samenwerkingsverband (vof, commanditaire vennootschap of maatschap), waarvan één of meerdere participanten een aanmerkelijk belang heeft in (bijvoorbeeld) een besloten vennootschap die een lening heeft verstrekt aan dat samenwerkingsverband. De dubbeltelling ontstaat doordat de crediteur volgens het private recht twee samenlopende vorderingsrechten heeft die onafhankelijk van elkaar kunnen worden ingesteld. Het kabinet acht dit onwenselijk en stelt voor om dergelijke schulden niet mee te laten tellen voor de maatregelen die excessief lenen tegengaan.

Uitzondering voor uitdelingen van winst aan anbi’s of steunstichtingen SBBI
In Box II vervalt verder de bepaling dat uitdelingen van winst als gevolg van giften aan een anbi of een steunstichting SBBI door een lichaam waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft niet als regulier voordeel kwalificeert. In de toekomst is aldus Box II-heffing verschuldigd over dergelijke giften.

Wijzigingen Box III

Heffingspercentages

Het Belastingplan 2025 bevat geen wijzigingen van het heffingspercentage of het heffingsvrije vermogen in Box III. Het heffingspercentage blijft 36%, en het heffingsvrije vermogen blijft € 57.000 voor (fiscaal) alleenstaanden of € 114.000 voor fiscale partners.

Vrijstelling voor bepaalde vermogensrechten in verband met aardbevingsschade Groningen en Noord-Drenthe

In het kader van de afhandeling van de aardbevingsschade door de gaswinning in Groningen en Noord-Drenthe kunnen gedupeerden onder voorwaarden een beroep doen op verschillende compensatieregelingen. Hieronder vallen ook diverse vormen van herstel in natura, duurzaam herstel of versterking. Dit levert de gedupeerde een aanspraak op de overheid op. Zonder verdere regeling kwalificeren deze aanspraken als bezittingen in Box III. Het kabinet acht dit niet wenselijk, onder andere omdat de gedupeerden geen rendement behalen met deze aanspraken. Daarom wordt in het Belastingplan een uitzonderingsmaatregel voor bepaalde aanspraken voorgesteld.  

Overige wijzigingen

Wijziging aanvraagwijze MIA en VAMIL

In het Belastingplan 2025 staat dat voor toepassing van de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving op milieu-bedrijfsmiddelen (VAMIL) in de toekomst beschikkingen vereist zijn, die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) kunnen worden aangevraagd.

Aftrek kosten werkruimte in eigen woning

Kosten en lasten die samenhangen met niet-zelfstandige werkruimtes die onderdeel zijn van de eigen woning zijn momenteel niet aftrekbaar in Box I, indien de woning niet tot het ondernemingsvermogen van de belastingplichtige is gerekend. In het Belastingplan 2025 wordt de aftrekuitsluiting ook expliciet van toepassing geacht op situaties waarin de woning wel tot het ondernemingsvermogen is gerekend. Op basis van jurisprudentie en de parlementaire geschiedenis gold dit overigens al, maar dit zal nu nadrukkelijk in de wet worden opgenomen. 

Verlaging MKB-winstvrijstelling
De MKB-winstvrijstelling wordt verlaagd, van 13,31% naar 12,7%. Dit betreft een kleinere verlaging dan de verlaging naar 12,03% die eerder in de Voorjaarsnota werd voorzien.

Loonbelasting

Terugdraaien versobering 30%-regeling en verhoging salarisnorm

Vanaf 2024 was een versobering van de 30%-regeling van toepassing waarmee de maximale belastingvrije vergoeding elke 20 maanden met 10% afnam (de zogenaamde ’30-20-10-regeling’). In de aanbiedingsbrief pakket Belastingplan 2025 is aangegeven dat deze versobering wordt teruggedraaid. Hiermee wordt de versobering teruggedraaid voordat deze effectief van kracht is.

In plaats van de versobering wordt per 1 januari 2027 een vast tarief van 27% ingevoerd. In de jaren 2025 en 2026 geldt voor alle ingekomen werknemers nog het percentage van 30%. Daarnaast worden de salarisnormen vanaf 2027 verhoogd. De algemene salarisnorm wordt verhoogd van € 46.107 naar € 50.436 (prijzen 2024) en de salarisnorm voor ingekomen werknemers jonger dan 30 jaar met een mastergraad wordt verhoogd van € 35.048 naar € 38.338 (prijzen 2024).

Alleen voor ingekomen werknemers die vóór 2024 de 30%-regeling hebben toegepast, geldt overgangsrecht op basis waarvan zij tot het einde van de looptijd het vaste percentage van 30% kunnen toepassen en ook geldt voor deze groep de oude (geïndexeerde) salarisnormen.

Let op: eerder is de partiële belastingplicht afgeschaft. Met deze regeling kon een ingekomen werknemer ervoor kiezen om voor box 2 en box 3 als buitenlands belastingplichtige te worden aangemerkt. Deze afschaffing wordt niet teruggedraaid en blijft van kracht.

Eindheffing bestelauto doorlopend afwisselend gebruik

In de loonheffing bestaat de eindheffing voor bestelauto’s die vanwege de aard van de werkzaamheden door meerdere werknemers doorlopend afwisselend worden gebruikt. Sinds de invoering van deze regeling in 2006 bedroeg de eindheffing € 300 per jaar. Dit bedrag wordt verhoogd naar € 438 per jaar en zal vanaf 2026 jaarlijks worden geïndexeerd.

Reparatie en technische wijzigingen

Naast bovengenoemde wijzigingen bevat het belastingplan een aantal reparatie en technische wijzigingen. Zo is een heffingslek gerepareerd dat is geconstateerd voor in België woonachtige zeevarenden waarvoor het belastingverdrag het heffingsrecht aan Nederland toewijst maar de nationale wet daar geen mogelijkheid voor biedt. Daarnaast worden er wijzigingen voorgesteld om de verruimde gerichte vrijstelling die per 2024 geldt voor openbaar vervoer kaarten tekstueel beter in te regelen en niet langer onderscheid te maken tussen Nederlands en buitenlands openbaar vervoer.

Schenk- en erfbelasting

Het Belastingplan 2025 introduceert wijzigingen in de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en de doorschuifregeling aanmerkelijk belang (DSR). Beide regelingen zijn al deels herzien in eerdere wetsvoorstellen. Dit plan omvat aanvullende maatregelen, die hieronder nader zullen worden toegelicht. Enerzijds zijn er versoepelingen, anderzijds juist weer stevige aanscherpingen.

De bezits- en voortzettingstermijn voor zowel de BOR als de DSR wordt versoepeld. Deze termijnen worden verkort van 5 naar 3 jaar, waardoor ondernemers sneller flexibiliteit in de bedrijfsvoering krijgen zonder hun fiscale voordelen te verliezen.

Tegenover deze versoepeling staan aanscherpingen om misbruik tegen te gaan. Vanaf 2026 zullen de BOR en DSR alleen gelden voor reguliere aandelen met een belang van minimaal 5%, waarbij winstbewijzen en opties worden uitgesloten. Certificaten en preferente aandelen in het kader van gefaseerde bedrijfsopvolging blijven wel binnen de regelingen vallen.

Andere aanscherpingen zijn de antimisbruikbepalingen die worden ingevoerd om de dubbel-BOR en rollatorinvesteringen te voorkomen. De dubbel-BOR bepaling voorkomt dat vermogen via schenking of vererving onbelast kan worden overgedragen na eerdere verkoop van datzelfde vermogen. Rollatorinvesteringen, waarbij grote vermogens kort voor overlijden worden omgezet in ondernemingsvermogen zonder reële bedrijfsoverdracht, worden eveneens aangepakt. Voor ondernemers ouder dan de AOW-leeftijd wordt de bezitseis na verloop van tijd opgevoerd.

Omzet- en overdrachtsbelasting

Herzieningsregels voor verbouwingen van toepassing vanaf 1 januari 2026

Er komt vanaf 1 januari 2026 een herzieningsregeling op de verbouwing/renovatie/onderhoud van onroerend goed. Dit houdt in dat de btw-aftrek na het jaar van ingebruikneming van de verbouwing nog niet definitief is (zoals nu het geval). Als het gebruik van het verbouwde pand na het jaar van afronding van de verbouwing verandert, kan dat leiden tot een correctie van de op de verbouwing teruggevraagde btw. De regeling gaat gelden voor een dienst aan één of meerdere onroerende zaken vanaf een bedrag van € 30.000. Het kan dan zowel gaan over een verbouwing, een renovatie als ook gewone onderhoudswerkzaamheden, zolang deze werkzaamheden de onroerende zaak maar meerjarig dienen.

De regeling is bedoeld om een btw-voordeel te beperken of lastiger te maken voor ondernemers/organisaties die een onroerende zaak na verbouwing maar voor korte periode gebruiken voor belaste activiteiten. Hierbij kan worden gedacht aan short-stay verhuur of aan een eenmalig belast gebruik na verbouwing, waarbij de onroerende zaak in een volgend jaar wordt gebruikt voor btw-vrijgestelde doeleinden. De betreffende ondernemer kan dan de btw op de verbouwing terugvragen, terwijl alleen in het eerste jaar btw over de opbrengst wordt voldaan. Met deze aanpassing moet de betreffende ondernemer het goed voor langere periode voor belaste doeleinden gebruiken.

Deze aanpassing heeft echter ook behoorlijke impact voor alle andere bedrijven en organisaties die een investering doen in een onroerende zaak. Dit geldt dus ook voor onderwijsinstellingen, zorginstellingen, gemeenten en andere organisaties. Het lijkt daarbij niet uit te maken of deze investering wordt gedaan als huurder of als eigenaar. Deze instellingen/organisaties zullen dan bij moeten houden welke investeringen (onderhoud, verbouwing, renovatie) zijn gedaan in een onroerende zaak, bijhouden wanneer deze investering in gebruik is genomen en gedurende de totale herzieningsperiode (5 jaar) beoordelen of het gebruik is gewijzigd. De wijziging in gebruik zal met name impact hebben bij organisaties waar het pro rata (aftrek)percentage van jaar tot jaar wijzigt. Het kan echter ook zo zijn dat een verbouwde onroerende zaak binnen de herzieningsperiode wordt verkocht. Verkoopt u in 2028 een onroerende zaak welke in 2026 is verbouwd, dan kan dat bijvoorbeeld leiden tot een btw-correctie.

Afschaffing verlaagde tarief op goederen en diensten

Het verlaagde tarief op een aantal goederen en diensten wordt afgeschaft. Op de volgende goederen en diensten geldt vanaf 1 januari 2026 het tarief van 21%.

  • Kunstvoorwerpen;
  • Boeken, tijdschriften, kranten, lesboeken en dergelijke uitgaven. Het tarief van 21% gaat gelden voor zowel het leveren (verkoop) als de verhuur van digitale uitgaven en van fysieke uitgaven.
  • De toegang tot zwembaden en sportscholen. Als de aanbieder geen winst beoogt, geldt een btw-vrijstelling;
  • Hotelovernachtingen, verhuur vakantiewoningen en andere verhuur in het kader van het kortstondig verblijf;
  • Toegang tot musea;
  • Allerlei culturele uitvoeringen, zoals muziekconcerten, toneelvoorstellingen en dergelijke;
  • Toegang tot sportwedstrijden; en
  • Optredens door uitvoerende kunstenaars.

De btw-tariefsverhoging kan flinke impact hebben voor de omzet van de betreffende sectoren of kan leiden tot hogere kosten bij consumenten of afnemers die de btw niet kunnen verrekenen. U kunt mogelijk meerkosten voorkomen door bepaalde investeringen al in 2025 te doen. Hoewel er in een overgangsregeling wordt voorgesteld om het tarief toe te passen van het jaar waarin de levering of de dienst wordt verricht, zijn er nog situaties denkbaar waarin met een vooruitbetaling in 2025 toch nog gebruik kan worden gemaakt van het lage btw-tarief. Wij zien hierbij met name mogelijkheden voor doorlopende diensten.

Volledigheidshalve merken wij op dat bij Prinsjesdag 2023 al is aangekondigd dat per 1 januari 2025 van een aantal andere goederen en diensten het lage tarief ook al wordt afgeschaft. Dit heeft dan met name betrekking op dieren en op producten die in de landbouw worden gebruikt of daar worden geproduceerd, zoals pootgoed, zaaigoed, wol, stro, veevoeders, beetwortelen en dergelijke. Het verlaagde btw-tarief wordt daardoor steeds minder producten toegepast. Het verlaagde tarief blijft nog wel van toepassing op bloembollen, bloemen, planten en boomkwekerijproducten.

Verlaging tarief overdrachtsbelasting op woningen

Het tarief van de overdrachtsbelasting op een woning die niet zelf wordt bewoond, wordt met ingang van 1 januari 2026 verlaagd naar 8%. Voor overige onroerende zaken blijft het tarief 10,4%. Dit betekent dat wij vanaf 1 januari 2026 te maken krijgen met 5 verschillende tarieven in de overdrachtsbelasting, de vrijstelling, 2% voor woningen die zelf worden bewoond, 4% voor onroerende zaak lichamen met nieuw onroerend goed, 8% voor woningen welke niet zelf worden bewoond en 10,4% voor overige onroerende zaken.

Daarbij zal er weer discussie komen over de vraag welke onroerende zaken als woning worden aangemerkt. Toen het 2% tarief gold voor alle woningen, was bijvoorbeeld de vraag of woon-zorgcentra, verzorgingshuizen of verpleeghuizen ook als woning aangemerkt kunnen worden. Dit is aan de orde geweest in verschillende rechtszaken, maar de uitkomst is nog niet helemaal definitief. Ook kan discussie ontstaan over de vraag of het 8%-tarief van toepassing is op woningen die uiteindelijk als kantoor worden gebruikt.

Wijzigingen per 1 januari 2025 voortvloeiend uit Belastingplan 2024

In het Belastingplan 2025 staat voor de btw en overdrachtsbelasting de wijzigingen per 1 januari 2026. In het Belastingplan 2024 zijn ook wijzigingen aangekondigd welke ingaan per 1 januari 2025. Het lijkt er daarmee een traditie te worden dat wijzigingen op Prinsjesdag worden aangekondigd, welke pas anderhalf jaar later ingaan. Om deze wijzigingen nog even in de herinnering te roepen, sommen wij ze hierna nog kort op:

1: aanpassing regelgeving omtrent de toepassing van de kleine ondernemersregeling in de btw;

2: verhoging van het btw-tarief op dieren en diverse landbouwproducten van 9% naar 21% btw;

3: toepassing van het 4% tarief overdrachtsbelasting bij overdracht van aandelen in onroerende zaak lichamen met een nieuw onroerend zaak.

Overige belastingen

Milieuheffingen

De tarieven voor de energiebelasting zullen licht dalen, maar naar verwachting zal dit bij instellingen niet voor substantiële lastenverlichtingen zorgen. Er wordt nader voorgesorteerd op de opwekking en levering van waterstof met onder andere specifieke tarieven.

Formeel belastingrecht

In het Belastingplan 2025 wordt voorgesteld dat de inspecteur in de toekomst altijd een aanslag inkomstenbelasting oplegt indien de belastingplichtige is uitgenodigd tot het doen van aangifte, ook als de belastingplichtige vervolgens geen aangifte indient. Tot op heden bleef een aanslag in sommige gevallen achterwege, bijvoorbeeld wanneer de verschuldigde belasting vermoedelijk onder de aanslaggrens bleef. Door in het vervolg wel altijd een aanslag op te leggen, hebben deze belastingplichtigen wel de mogelijkheid om te veel ingehouden loonbelasting terug te vragen.

Kansspelbelasting

In de komende twee jaren wordt het belastingtarief op kansspelen verhoogd van 30,5% naar uiteindelijk 37,8%. Per 1 januari 2025 stijgt het tarief naar 34,2% en per 1 januari 2026 naar 37,8%. De Tweede Kamer heeft moties ingediend om te onderzoeken of tariefdifferentiatie mogelijk is, waarbij verschillende belastingtarieven zouden kunnen gelden voor diverse kansspelen, zoals loterijen en risicovollere spellen, of om een hoger tarief voor online kansspelen te overwegen. Hoewel deze voorstellen worden onderzocht, zijn er op voorhand aanzienlijke juridische en praktische complicaties. De resultaten van het voorgenomen onderzoek zullen daarom bepalend zijn voor eventuele toekomstige aanpassingen van het belastingtarief.

Meer weten?
Neem gerust contact op en wij adviseren u hier graag over.