Parkeren bij pretpark: soms wel en soms niet belast met 6% btw

Uitspraak: Rechtbank Den Haag 24 mei 2017, nr. AWB 16/4500, rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28 juni 2017, nr. BRE 16/8468

De Efteling heeft eerder al geprocedeerd over de vraag of het parkeren kan delen in het verlaagde btw-tarief voor de toegang tot het pretpark zelf. De Hoge Raad heeft daarvan in 2006 geoordeeld dat dat niet kon. Gesteund door ontwikkelingen in de rechtspraak heeft De Efteling de discussie met de Belastingdienst opnieuw aangedurfd. Dat heeft geleid tot de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juni. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank opnieuw ten nadele van De Efteling; het parkeren bij het pretpark is een zelfstandig in aanmerking te nemen prestatie die belast is naar het algemene btw-tarief van 21% btw. Ondanks het feit dat de parkeerplaats alleen rondom openingstijden van het pretpark geopend is en uitsluitend bestemd is voor bezoekers van het pretpark, komt de rechtbank tot de slotsom dat het parkeren niet een dienst is om het parkbezoek zo aantrekkelijk mogelijk te maken.

De rechtbank in Den Haag kwam onlangs tot de tegenovergestelde conclusie in een zaak van een diergaarde en oordeelde dat het parkeergeld wél deelde in het lage btw-tarief. De rechtbank achtte daarbij van belang dat de parkeerterreinen -gezien de ligging- feitelijk alleen werden gebruikt door bezoekers van de diergaarde. Daardoor was het parkeren geen doel op zich voor de bezoekers, maar enkel een middel om de diergaarde te bezoeken. Bovendien vond de rechtbank dat de parkeervoorzieningen een bezoek aan de diergaarde voor de modale consument aantrekkelijker maakt, aangezien zij hierdoor niet zijn aangewezen op het openbaar vervoer.
Deze beide procedures die over nagenoeg gelijke gevallen gaan, lopen voor de procederende partijen verschillend af. In hoger beroep en zo nodig cassatie bij de Hoge Raad zal moeten blijken of de verschillen overeind blijven. Wij voelen meer voor de uitleg van de rechtbank Den Haag. Voor de (modale) consument die een bezoek aan het park met de auto overweegt, is de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid naar onze mening zonder twijfel een middel om de toegang tot het park aantrekkelijker te maken. Parkeren zal in dat geval toch nooit een doel op zich zijn, zo lijkt ons. Het is naar onze mening niet zo, zoals de rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt, dat de nevenprestatie pas in het verlaagde tarief van de hoofdprestatie kan delen als álle (potentiële) klanten daarvan kunnen profiteren.

[Bron: Uitspraak]

[Bron: Uitspraak]

Dit bericht verscheen in de Nieuwsbrief Btw en Overdrachtsbelasting nr. 18 van september 2017 van de Adviesgroep Indirecte Belastingen van Caraad Belastingadviseurs.