Hoge Raad: bij bepalen btw-aftrekrecht binnensportaccommodatie dient geen rekening te worden gehouden met overcapaciteit/leegstand

In een door Caraad gevoerde procedure heeft de Hoge Raad op 10 januari 2020 een arrest gewezen over de aftrek van btw bij de exploitatie van binnensportaccommodaties. Meer specifiek wordt geoordeeld hoe het recht op aftrek van btw op exploitatiekosten moet worden bepaald bij het gebruik van een binnensportaccommodatie voor enerzijds economische (btw-belaste) activiteiten en anderzijds niet-economische (onbelaste) activiteiten. Hoewel het hier dus specifiek om binnensportaccommodaties gaat, kan dit arrest ook relevant zijn in andere gevallen van een dergelijk ‘gemengd gebruik’.

Casus

De gemeente is eigenaar en exploitant van een sporthal en van drie gymzalen (hierna: de binnensportaccommodaties). De gemeente stelt de binnensportaccommodaties tijdens schooltijden zonder vergoeding ter beschikking aan scholen in het primair onderwijs, om te voldoen aan haar wettelijke plicht de op haar grondgebied gevestigde basisscholen ruimte ter beschikking te stellen voor bewegingsonderwijs. Belanghebbende stelt hiertoe voorafgaand aan het nieuwe schooljaar het aantal klokuren vast waarop een school aanspraak maakt en stelt een rooster van gebruik op. De terbeschikkingstelling ‘om niet’ aan de basisscholen wordt als niet-economische activiteit beschouwd, waarvoor de gemeente geen recht op aftrek van btw (voorbelasting) heeft. Eveneens kan in dit kader geen beroep worden gedaan op het BTW-compensatiefonds.

De gemeente stelt de binnensportaccommodaties buiten het rooster voor het primair onderwijs tegen vergoeding ter beschikking aan sportverenigingen en scholen in het voortgezet onderwijs. De uren die dan nog overblijven, probeert belanghebbende zoveel mogelijk te vullen door de binnensportaccommodaties ter beschikking te stellen aan derden ten behoeve van sportbeoefening. Incidenteel wordt verhuurd aan andere gebruikers. De terbeschikkingstelling tegen vergoeding aan anderen dan de basisscholen wordt als economische activiteit beschouwd. In het tijdvak waarop deze procedure betrekking heeft, was ter zake van deze activiteit btw verschuldigd. Om die reden bestaat hiervoor wel recht op aftrek van voorbelasting.

Niet alle voor de verhuur aan derden beschikbare tijd wordt ook daadwerkelijk verhuurd; er is dus sprake van enige leegstand buiten het rooster voor de onderwijsuren om.    

Geschil

De gemeente is met de Belastingdienst van mening dat de btw op de exploitatiekosten niet volledig aftrekbaar is. De binnensportaccommodaties worden immers ook voor niet-economische activiteiten gebruikt. De vraag is echter hoe het niet-aftrekbare gedeelte moet worden bepaald. Een berekening op basis van omzetverhoudingen (pro rata) is niet mogelijk aangezien geen omzet wordt behaald uit de terbeschikkingstelling aan basisscholen. Er moet dus een andere modus worden gevonden. Hoe dat moet, is in de wet niet bepaald. De gemeente stelt dat de uren die door de basisscholen worden afgenomen, moeten worden afgezet tegen de resterende uren tijdens de reguliere openingstijden. Dit houdt in dat alle uren die niet voor het onderwijs zijn ingeroosterd worden toegerekend aan de economische activiteit waarvoor volgens de gemeente 100% aftrekrecht bestaat. De gemeente streeft er namelijk naar de overcapaciteit te benutten door terbeschikkingstelling tegen vergoeding aan anderen dan de basisscholen. De Belastingdienst stelt dat in de overcapaciteit buiten beschouwing moet worden gelaten en dat enkel rekening moet worden gehouden met het daadwerkelijke gebruik.

Hoge Raad

De Hoge Raad stelt dat in voorkomend geval een berekeningsmethode moet worden bepaald die objectief weergeeft welk deel van de kosten werkelijk toe te rekenen is aan economische en niet-economische activiteiten. Omdat een wettelijke regeling ontbreekt is het aan de rechter om na te gaan of met de berekeningsmethode die in dit geval is toegepast objectief wordt weergegeven welk deel van de kosten werkelijk toe te rekenen is aan de economische activiteiten respectievelijk de niet-economische activiteiten van de belastingplichtige.

De Hoge Raad sluit zich vervolgens aan bij de uitspraak van het gerechtshof in hoger beroep, waarin het gerechtshof heeft besloten dat in de berekening louter moet worden uitgegaan van de daadwerkelijke uren waarin de binnensportaccommodaties worden gebruikt. Hierbij dient dus geen rekening te worden gehouden met de overcapaciteit.

Wel kreeg de gemeente gelijk met haar stelling dat in de uren van het scholenrooster ook uren zijn begrepen waarin de sporthal niet voor gebruik ter beschikking wordt gesteld. De Belastingdienst en het gerechtshof hebben daar geen rekening mee gehouden. Deze leegstandsuren tijdens het onderwijsblok dienen gecorrigeerd te worden. De Hoge raad verwijst de zaak om een nieuwe berekening te maken voor de terbeschikkingstelling aan het basisonderwijs.

Visie van Caraad

In deze zaak gaat het specifiek om de aftrek van btw op exploitatiekosten van binnensportaccommodaties. Bij het oordeel dat geen rekening moet worden gehouden met de overcapaciteit, wordt door de rechter van belang geacht dat niet-permanent gebruik van binnensportaccommodaties inherent is aan de exploitatie van dit type onroerende zaak en dat het geschil exploitatiekosten betreft zoals water, elektriciteit en onderhoud die een correlatie hebben met de mate van daadwerkelijk gebruik. Het is hiermee de vraag of de uitkomst in deze procedure één op één kan worden toegepast op andere situaties waarin (on)roerende zaken zowel voor economische als niet-economische activiteiten worden gebruikt. Daar moet naar onze opvatting terughoudend mee worden omgegaan. Zoals de Hoge Raad ook stelt, zal van geval tot geval moeten worden bekeken welke berekeningswijze passend is om het recht op aftrek van voorbelasting te bepalen.

Belang voor de praktijk

Voor de jaren tot en met 2018 kan het lonend zijn de berekening van de aftrek nog eens  kritisch na te lopen. Mocht blijken dat te weinig aftrek is geclaimd dan kan een verzoek om teruggaaf worden ingediend.

Het belang van de uitkomst in deze procedure zal met ingang van 2019 zijn afgenomen, omdat de exploitatie van (binnen)sportaccommodaties door gemeenten (tegen vergoeding) sindsdien in veel gevallen onder de btw-sportvrijstelling zal vallen. Er bestaat in zoverre dan ook geen recht op aftrek meer voor deze economische activiteit. In situaties waarin de btw-sportvrijstelling niet van toepassing is, kan de uitspraak onverminderd relevant zijn indien ook sprake is van niet economische activiteiten. Denk aan de exploitatie van sportaccommodaties door winst beogende exploitanten. Ook voor het bepalen van de hoogte van de SPUK-uitkering voor sportaccommodaties die tevens door basisscholen worden gebruikt, kan deze uitspraak relevant zijn.

Tot slot

Mocht u vragen hebben, neem dan gerust contact op met een van onze adviseurs.

[Bron: Uitspraak]