Gerechtshof Den Bosch: van een bouwterrein is geen sprake als de beoogde bebouwing niet een zelfstandig doel dient.

In deze procedure is de vraag aan de orde of een perceel grond, bestemd voor de aanleg van een golfterrein, kan worden aangemerkt als een bouwterrein in de zin van de btw. Het belang voor de procederende golfvereniging is de vrijstelling overdrachtsbelasting die alleen van toepassing is als de verkrijging van de grond als bouwterrein wordt aangemerkt.

De kern waar het daarbij om draait is of de grond bestemd is voor bebouwing, dat wil zeggen voor het aanbrengen van bouwwerken die duurzaam met de grond verbonden zijn. De golfvereniging voert aan dat voor de golfbaan onder andere pomphuizen, bruggen, parkeerplaatsen, toegangswegen, drainagebuizen, putten, opgemetselde afslagplaatsen, beschoeiing, duikers, rioolgemaal, sproeiers, baaninrichting en beregeningsleidingen en -installaties aangelegd moeten worden. Dit zijn allemaal fysieke constructies en dus bouwwerken of gebouwen, waardoor er sprake is van een bouwterrein.

Het Gerechtshof volgt deze zienswijze niet en oordeelt dat de genoemde constructies dienstbaar zijn aan de onbebouwde grond, zodat daarom geen sprake kan zijn van een bouwterrein. Volgens het Hof is voor de vraag of het terrein bestemd is voor bouwwerken dus kennelijk onvoldoende dát er bouwwerken worden aangebracht; volgens het Hof komt aan die bouwwerken alleen betekenis toe als deze een eigen, zelfstandige functie vervullen. De vraag is nu of de Hoge Raad dit onderscheid tussen ‘bebouwde’ en ‘onbebouwde’ grond zal volgen; de golfvereniging is in cassatie gegaan.

Voor de praktijk is oplettendheid vereist. Daar waar de aard en omvang van de toekomstige bebouwing van minder groot belang is ten opzichte van de onbebouwde functie zal er mogelijk minder snel sprake zijn van een bouwterrein. Dit kan bijvoorbeeld spelen bij de overdracht van infrastructuur zoals (een combinatie van) wegen, groen- en waterpartijen door een projectontwikkelaar aan een gemeente. De ontwikkelaar die deze aangelegde infrastructuur om niet of voor een laag bedrag aan de gemeente overdraagt, mag daarop in beginsel toch de btw verrekenen. Dat geldt echter niet als sprake is van een van btw vrijgestelde overdracht van een perceel dat niet als nieuw gebouw of voor bebouwing bestemd perceel grond kan worden aangemerkt. En volgens het Gerechtshof is daarvan (sneller) sprake als de bruggen, wegen en paden geen doel op zich zijn maar enkel een middel om de onbebouwde (park)functie te dienen.

Wij wijzen ook op het belang van de omgekeerde situatie. Wanneer een voor bebouwing bestemd perceel wordt overgedragen waarvan de bebouwing al volledig is gesloopt maar nog beschoeiing, duikers, bruggen e.d. aanwezig zijn, is in letterlijke zin (nog) geen sprake van een bouwterrein in de zin van de btw. Het perceel is immers nog ‘bebouwd’. Volgens de uitleg van het Hof kan wel degelijk sprake zijn van een ‘onbebouwd’ terrein als die bebouwing dienstbaar is aan de onbebouwde grond.

[Bron: Uitspraak]

Dit bericht verscheen in de Nieuwsbrief Btw en Overdrachtsbelasting nr. 20 van mei 2018 van de Adviesgroep Indirecte Belastingen van Caraad Belastingadviseurs.