Btw en Sportaccommodaties. Actualiteiten

Aanleiding: Vragen van de Kamerleden Omtzigt en Bruins Slot, 12 december 2013, nummer 2013Z24520

Uitspraak: Rechtbank Gelderland 19 november 2013, AWB-13/4182, Hof van Justitie 19 december 2013, zaak C-495/12

Op 11 december 2013 is door een tweetal leden van de Tweede Kamer een aantal vragen gesteld aan de staatssecretaris van Financiën over onder meer de toepassing van het ‘Sportbesluit’. Dit ‘Sportbesluit’ beschrijft de beleidsregels van de staatssecretaris van Financiën/de Belastingdienst in relatie tot de exploitatie van (buiten) sportaccommodaties. Als aan de voorwaarden van het ‘Sportbesluit’ wordt voldaan, mag door de exploitant van de sportaccommodatie 6% btw worden berekend over de (veelal relatief lage) gebruiksvergoeding en mag de btw op de investerings- en exploitatiekosten volledig in aftrek worden gebracht.

In de Kamervragen komen o.a. de uitspraak van rechtbank Gelderland van 19 november 2013 aan de orde en de inconsequente toepassing van het Sportbesluit door verschillende eenheden van de Belastingdienst.

De staatssecretaris heeft al op 19 december 2013 zijn antwoorden op deze vragen gepubliceerd. Op dezelfde dag (!) heeft het Hof van Justitie een belangrijke uitspraak gedaan over de (Europese) btw-vrijstelling voor diensten die nauw samenhangen met sportbeoefening. Hoewel de staatssecretaris in zijn antwoorden geen rekening heeft kunnen houden met deze uitspraak, menen wij dat deze uitspraak van invloed kan zijn op de toepassing van het Sportbesluit. Hierna gaan wij kort op deze drie onderwerpen in.

Uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 november 2013, nr. AWB13/4182
Kern van deze zaak is dat de rechtbank een ‘stichting-vereniging’-model voor de exploitatie van een kunstgrasveld fiatteert. In een ‘stichting-vereniging’ model wordt een (buiten) sportaccommodatie aangelegd en geëxploiteerd
door een aan de voetbalvereniging gelieerde (vastgoed)stichting. Op die wijze wordt de btw van de aanleg/het onderhoud aftrekbaar, terwijl dit niet mogelijk is als de vereniging zelf eigenaar en gebruiker van de accommodatie is.

Vermeldenswaard is dat de rechtbank de stichting en vereniging niet met elkaar vereenzelvigt, hoewel bestuursleden van de vereniging ook lid zijn van het bestuur van de stichting en er vrijwilligers zijn die zowel voor de vereniging als voor de stichting werkzaamheden verrichten. Van belang is verder dat de stichting het kunstgrasveld aan meerdere gebruikers ter beschikking stelt en dat niet is gebleken dat de vereniging invloed kan uitoefenen op of in overwegende mate zeggenschap heeft over het financiële beleid van de stichting. Tegen deze uitspraak van de rechtbank is door de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.

Vanwege dit hoger beroep geeft de staatssecretaris aan dat de Belastingdienst vooralsnog geen gevolg zal geven aan deze uitspraak. De Belastingdienst is – anders de rechter – van mening het Sportbesluit niet kan worden toegepast en dat daarmee geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat voor de aanleg van een kunstgrasveld in het onderhavige stichting-vereniging-model.

Hof van Justitie 19 december 2013 (C-495/12)
Deze procedure gaat over een Engelse golfclub. De golfclub ontving onder meer contributies van haar leden en zogeheten ‘greenfees’ van bezoekers/niet-leden. In eerste instantie had de golfclub ook btw voldaan over de greenfees. Op basis van eerdere rechtspraak van het Hof van Justitie (Canterbury Hockeyclub) is voor deze btw een verzoek tot teruggaaf gedaan. Dit verzoek is door de Engelse Belastingdienst afgewezen. Bij het Hof van Justitie gaat het om de vraag of voor het gebruik van de golfbaan door de bezoekers/niet-leden de btw-vrijstelling moet worden toegepast die geldt voor diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport en die worden verricht door een instelling zonder winstoogmerk (ook wel: de sportvrijstelling). Het Hof van Justitie overweegt dat de toegang tot het golfterrein noodzakelijk/onontbeerlijk is om de golfsport te beoefenen en daarom nauw samenhangt met de beoefening van de golfsport. Als deze dienst wordt verleend door een instelling zonder winstoogmerk dan geldt – aldus het Hof van Justitie – de sportvrijstelling onverkort, ongeacht of de speler lid is of niet. Het Hof van Justitie benadrukt nog dat voor de toepassing van de sportvrijstelling in de BTW-richtlijn geen onderscheid is gemaakt tussen leden en niet-leden. Met deze uitleg van het Hof van Justitie lijkt de sportvrijstelling in de Nederlandse btw-wetgeving niet langer in overeenstemming met de BTW-richtlijn. Op dit moment is echter onduidelijk in welke mate deze uitspraak van invloed zal zijn op het Sportbesluit en de toepassing daarvan door o.a. gemeenten.

In zijn antwoord op de Kamervragen geeft de staatssecretaris aan dat hij het Sportbesluit wil actualiseren. Dat het nieuwe Sportbesluit er nog niet is heeft mogelijk te maken met deze uitspraak van het Hof van Justitie.

Inconsequente toepassing Sportbesluit?
In hun vragen besteden de Tweede Kamerleden ook aandacht aan verschillende andere situaties waarop het Sportbesluit van toepassing is en het feit dat de Belastingdienst die situaties in hun ogen verschillend behandelt.

In zijn antwoorden benadrukt de staatssecretaris dat het Sportbesluit interpretatief en goedkeurend beleid bevat en dat dit beleid naar zijn mening in lijn is met de rechtspraak tot op dit moment. Het is echter de inspecteur die op basis van feiten en omstandigheden in ieder individueel geval een oordeel moet geven over de toepassing van het Sportbesluit.

Het is juist deze vrijheid in uitleg van het Sportbesluit die in de praktijk niet zelden wordt ervaren als een inconsequente toepassing van het Sportbesluit. Het is te hopen dat de staatssecretaris ook hiervoor oog heeft bij het actualiseren van het Sportbesluit, zodat in de toekomst sprake kan zijn van een heldere een eenduidige uitleg van het Sportbesluit. Dan zien de Kamerleden hun wens gehonoreerd en wordt de praktijk gediend.

[Bron: Uitspraak]

[Bron: Uitspraak]

Dit bericht verscheen in de Nieuwsbrief Btw en Overdrachtsbelasting nr. 5 van maart 2014 van de Adviesgroep Indirecte Belastingen van Caraad Belastingadviseurs.