Belastingplan 2019: gevolgen wijziging btw-sportvrijstelling

In het Belastingplan 2019 heeft het Kabinet de reeds aangekondigde wijziging van de btw-sportvrijstelling opgenomen. De wijziging van de btw-sportvrijstelling heeft grote gevolgen voor de exploitatie van sporthallen, zwembaden, gymzalen, buitensportaccommodaties en andere sportaccommodaties door gemeenten, gemeentelijke vennootschappen, beheerstichtingen en andere exploitanten. In dit nieuwsbericht gaan wij uitgebreid in op de voorgenomen wetswijziging en de gevolgen ervan.

In de voorlichtingssessies van de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG), is Caraad Belastingadviseurs deze zomer ingegaan op de -toen nog- te verwachten wijzigingen. Met het op Prinsjesdag gepresenteerde Belastingplan 2019 is nu het totaalpakket aan regelingen bekend, zodat gemeenten en andere betrokken partijen nu aan de slag kunnen (en moeten!).

De wijziging van de btw-sportvrijstelling

Naar aanleiding van rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (2014) had het vorige Kabinet al aangekondigd dat de Nederlandse btw-sportvrijstelling moest worden verruimd. Vanwege de budgettaire gevolgen heeft het vorige Kabinet de wijziging niet doorgevoerd, maar overgelaten aan een volgend Kabinet. In haar startnota  van 3 november 2017 heeft het huidige Kabinet laten weten dat de btw-sportvrijstelling per 1 januari 2019 gewijzigd wordt.

Als gevolg hiervan verdwijnt de mogelijkheid om de btw te verrekenen op investeringen in en de onderhoudskosten van binnen- en buitensportaccommodaties. Om de financiële gevolgen voor betrokken partijen te beperken, wordt voor gemeenten een specifieke uitkering in het leven geroepen en voor andere niet-winstbeogende exploitanten van sportaccommodaties een subsidieregeling.  Deze beide (niet-fiscale) regelingen zijn gepubliceerd in juli van dit jaar. Voor een uitgebreide toelichting op deze beide regelingen verwijzen wij naar ons nieuwsbericht van 24 juli jl.

In het Belastingplan 2019 heeft het nieuwe Kabinet de laatste puzzelstukken van deze wijziging opgenomen. Het gaat om de aanpassing van de sportvrijstelling in de Wet op de omzetbelasting. Deze wijziging brengt mee dat de exploitatie van binnen- en buitensportaccommodaties, als ook van zwembaden als regel zal wijzigen van btw-belast naar btw-vrijgesteld. Daardoor komt het btw-aftrekrecht bij de betreffende eigenaren/exploitanten te vervallen. Hierna gaan wij in op de belangrijkste onderwerpen uit dit deel van het Belastingplan.

1. Diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport

De te wijzigen btw-sportvrijstelling is met ingang van 1 januari 2019 van toepassing als:

  • een dienst wordt verricht die nauw samenhangt met de beoefening van de sport of lichamelijke opvoeding;
  • als deze dienst wordt verricht door een instelling zonder winstoogmerk; en
  • als deze dienst wordt verricht voor personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen.

Het Kabinet stelt dat de terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie per definitie nauw met de sportbeoefening samenhangt. Uit de Europese rechtspraak leidt het Kabinet ook af dat het voor de toepassing van de btw-sportvrijstelling niet uitmaakt of de sportaccommodatie ter beschikking wordt gesteld aan natuurlijke personen dan wel aan rechtspersonen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid. Als de uiteindelijke gebruikers van de verrichte dienst maar natuurlijke personen zijn. De toepassing van de btw-sportvrijstelling zal daarom met name afhankelijk zijn van het winstoogmerk van de exploitant.

2. De vrijstelling is slechts van toepassing als de ondernemer geen winst beoogt

Vanaf 1 januari 2019 is de btw-sportvrijstelling in beginsel van toepassing bij de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties door niet-winst beogende exploitanten. Het is evident dat gemeenten en veel stichtingen geen winst beogen en dat de vrijstelling van toepassing zal zijn als zij sportaccommodaties ter beschikking stellen.

Het Kabinet heeft in het wetsvoorstel vrij gedetailleerde regels opgenomen op grond waarvan moet worden vastgesteld of een instelling wel of geen winstoogmerk heeft:

  • Als exploitatieoverschotten worden behaald, dan wordt dat als het hebben van een winstoogmerk beschouwd, tenzij de overschotten worden gebruikt voor de instandhouding of verbetering van de (nauw met de sport samenhangende) diensten.
  • Er wordt geen winst beoogd als geen overschot zou worden behaald zonder direct of indirect ontvangen onbelaste bijdragen (subsidies) of belaste bijdragen die hoger zijn dan de normale waarde voor de daarvoor verrichte dienst.
  • Er wordt geen winst beoogd als de exploitant een sportaccommodatie huurt van een publiekrechtelijk lichaam en de huurvergoeding lager is dan de integrale kostprijs.

De toetsing van het winstoogmerk vindt plaats op het niveau van de instelling als geheel en dus niet alleen voor de diensten die nauw samenhangen met de sportbeoefening.

Met deze nieuwe regels zullen veel exploitanten van gemeentelijke sportaccommodaties, zoals gemeenten, beheerstichtingen en gemeentelijke vennootschappen, als niet-winstbeogende instellingen kwalificeren. Het is zelfs de vraag of commerciële exploitanten van gemeentelijke sportaccommodaties na de wetswijziging nog wel een winstoogmerk hebben. Ook deze commerciële exploitanten ontvangen veelal subsidies van gemeenten voor de exploitatie van de gemeentelijke sportaccommodaties. Deze subsidies zijn vaak aan btw-heffing onderworpen. Onder de nieuwe wetgeving zal de cruciale vraag zijn of de vergoeding hoger is dan de normale waarde van de dienst die deze exploitant daarvoor verricht. Ook is het de vraag of aan deze commerciële exploitanten de integrale kostprijs als huurprijs voor de sportaccommodaties in rekening wordt gebracht.

In wezen leiden deze nieuwe regels ertoe dat het winstoogmerk uitsluitend wordt bepaald door de aan- of afwezigheid van exploitatieoverschotten, waarbij de uitkomst van de toets of een exploitatieoverschot wordt behaald, wordt gecorrigeerd met ontvangen bijdragen (subsidies) en door publiekrechtelijke lichamen in rekening gebrachte (te) lage huurprijzen.

In de praktijk zal het niet eenvoudig zijn om vast te stellen of aan de genoemde winstcriteria is voldaan. Als financiële gegevens uit het verleden voorhanden zijn kan worden vastgesteld of per jaar een exploitatieoverschot is behaald. Het kan echter ook zijn dat hier geen eenduidig beeld uit af te leiden is omdat het ene jaar verlies is gemaakt en het andere jaar winst. En hoe zit het met startende exploitanten? Volstaat een begroting met een (vaak) rooskleurige inschatting van de toekomst?

Als een bijdrage van de gemeente aan de exploitant aan btw-heffing is onderworpen, wordt door de ontvanger van die bijdrage een dienst verricht aan de gemeente of aan de gebruikers. In het wetsvoorstel ligt besloten dat er geen sprake is van een winstoogmerk als die gemeentelijke bijdrage hoger is dan de normale waarde van die dienst. Het begrip normale waarde houdt in het bedrag dat de gemeente ‘bij vrije mededinging aan een zelfstandige leverancier of dienstverrichter’ zou moeten betalen voor die dienst. Het is lastig vast te stellen wat de normale waarde van de die dienst nu is, omdat de specifieke diensten die de gemeente bedingt vaak niet op de vrije markt plegen te worden verhandeld.

De tegenhanger, de situatie waarin winst niet ontstaat door een (kunstmatig) hoge bijdrage van de gemeente maar door een (kunstmatig) lage kostenstructuur, wordt eveneens van de categorie winstbeogende instellingen uitgesloten. Dit is het geval als de gemeente een sportaccommodatie voor minder dan de integrale kostprijs verhuurt aan de betreffende exploitant. Het zal niet altijd eenvoudig zijn om vast te stellen wat de integrale kostprijs van een accommodatie is.

Kortom, het wetsvoorstel lijkt exploitanten weinig houvast te bieden om vast te kunnen stellen of zij vanaf 1 januari 2019 wel of geen een winstoogmerk hebben.

3. Overgangsregeling voor aangegane verplichtingen en reeds in gebruik genomen complexen

Een wijziging van het btw-regime kan betekenen dat de btw-herzieningsregels van toepassing zijn. De herzieningsregels voorzien in een correctie op de eerder in aftrek gebrachte btw. Door de wijziging van btw-sportvrijstelling kunnen verhuurders of exploitanten van sportaccommodaties hiermee te maken krijgen. In het Belastingplan 2019 is overgangsrecht opgenomen op grond waarvan deze herzieningsregels geen toepassing vinden.

De belangrijkste voorwaarde voor de toepassing van dit overgangsrecht is dat voor 1 januari 2019 recht op aftrek van btw bestond en dat uitsluitend als gevolg van de wijziging van de btw-sportvrijstelling dat recht op aftrek vanaf 1 januari 2019 er niet meer is. In ander gevallen moet volgens de normale regels herziening plaatsvinden. De situatie dat een verhuurder een sportaccommodatie btw-belast verhuurt aan een exploitant en die exploitant als gevolg van de wijziging van de btw-sportvrijstelling niet meer aan de voorwaarden voor belaste verhuur kan voldoen, valt naar onze mening hier ook onder. Het vervallen van de belaste verhuur vindt immers rechtstreeks zijn oorzaak in de wijziging van de btw-sportvrijstelling per 1 januari 2019.

Het overgangsrecht omvat het volgende:

  • Bij de aanschaf of realisatie van (on)roerende zaken die vóór 1 januari 2019 in gebruik zijn genomen, vindt geen herziening plaats. Dit betekent dat de in aftrek gebrachte btw niet gedeeltelijk hoeft te worden gecorrigeerd.
  • Voor op 1 januari 2019 lopende nieuwbouwprojecten en investeringen is aanvullend overgangsrecht opgenomen, waardoor de vóór 1 januari 2019 in aftrek gebrachte btw niet hoeft te worden herzien en de btw op facturen e.d. vanaf 1 januari 2019 ook nog voor aftrek in aanmerking komt.

Op grond van de voorgestelde wettekst lijkt het er op dat deze ruime overgangsregeling alleen ziet op de nieuwbouw van sportaccommodaties en dus niet op bijvoorbeeld verbouwingen van sportaccommodaties. Wij kunnen ons niet voorstellen dat een dergelijke beperkte interpretatie de bedoeling van de wetgever is. Een andere lacune is het ontbreken van een overgangsregeling voor de herziening van btw op nieuwe accommodaties (start bouw vóór 1 januari 2019, oplevering daarna) in de jaren ná het eerste jaar van ingebruikneming. Naar de letter van het (overgangs-)recht moet in die gevallen de in aftrek gebrachte btw toch nog worden herzien. Dat lijkt ons echter niet te stroken met de bedoeling van de wetgever, die in wezen bedoeld heeft een tegemoetkomende regeling af te kondigen voor álle accommodaties die per 31 december 2018 in gebruik of in aanbouw zijn.

Wat te doen?

De wijziging van de btw-sportvrijstelling heeft een grote impact en er zal door gemeenten en exploitanten op korte termijn het nodige werk moeten worden verricht. Caraad Belastingadviseurs denkt hierbij aan de volgende werkzaamheden:

    1. De keuze om een projectorganisatie op te richten om de gevolgen van de wijziging van de btw-sportvrijstelling en de aanvraag voor de  specifieke uitkering zo optimaal mogelijk voor te bereiden.
    2. Voorlichtingssessie(s) aan gemeentelijke medewerkers.
    3. Voorlichtingssessie(s) aan sportorganisaties en -verenigingen in de gemeente.
    4. Een inventarisatie van alle gemeentelijke sportaccommodaties: vastgesteld moet worden welke sportaccommodaties er zijn, wat het huidige fiscale regime is, wat het fiscale regime is vanaf 1 januari 2019, of een beroep moet/kan worden gedaan op een subsidieregeling, of de overgangsregelingen van toepassing zijn, eventueel doorrekening van verschillende scenario’s, etc. Uiteraard is daarbij van groot belang te onderzoeken of opties voor belaste verhuur wel of niet in stand kunnen blijven omdat de exploitant wel of niet winstbeogend is.
    5. Het opstellen en indienen van de aanvraag van:
      • Voor 1 december 2018 de specifieke uitkering voor gemeenten: met behulp van de inventarisatie opstellen van een begroting 2019; of
      • Vanaf 2 januari 2019 de subsidie voor amateursportorganisaties: afhankelijk van de hoogte van de subsidieaanvraag facturen, offertes en/of liquiditeitsprognoses.
    6. Het aanpassen van de gebruikerstarieven van de gemeente: bij toepassing van de sportvrijstelling is vanaf 1 januari 2019 geen btw meer verschuldigd over de gebruikersvergoedingen, moeten de gebruikersvergoedingen omlaag of wordt de prijs inclusief de voorheen verschuldigde (6% btw) gehandhaafd?
    7. Het doorvoeren van aanpassingen in de btw-administratie zowel voor de inkomende als uitgaande facturen; een aandachtspunt zijn de gebouwen waar ook andere activiteiten plaatsvinden (MFA’s, Brede scholen etc.).
    8. Het uitwerken van optimalisatiemogelijkheden: het optimaal benutten van de subsidieregelingen, bij welke partij de exploitatie of onderdelen van de exploitatie kan worden ondergebracht, de wijze van subsidiëring van sportmaterialen, etc.
    9. Het beoordelen van verzelfstandigingsplannen in het licht van de wijziging van de sportvrijstelling en de subsidieregelingen en het beoordelen van bestaande btw-structuren.

Wij benadrukken dat een goede inventarisatie en begroting ook van belang is voor de komende jaren. De specifieke uitkering voor gemeenten wordt definitief vastgesteld op basis van de gerealiseerde bestedingen zoals die naar voren komen uit de verantwoordingsinformatie. Het werk dat nu wordt besteed aan de inventarisatie en de aanvraag van de specifieke uitkering vereenvoudigt de latere verantwoording en de aanvragen voor latere jaren. Ook bij de subsidies voor amateursportorganisaties zal verantwoording vooraf of achteraf aan de orde zijn.

Mocht u vragen hebben, neem dan gerust contact op met een van onze adviseurs.