Personenalarmering door zorginstelling vrijgesteld van btw
Uitspraak: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14 maart 2017, nr. 15/01417
Het gaat in deze zaak om de vraag of de dienst die (mede) bestaat uit personenalarmering door een ouderenzorginstelling aan zelfstandig wonende ouderen is vrijgesteld van BTW. De dienst bestaande uit personenalarmering door ouderenzorginstellingen is sinds 2014 expliciet uitgezonderd van de voor hen geldende BTW-vrijstelling, omdat toepassing van de vrijstelling zou leiden tot concurrentieverstoring. In de markt zijn namelijk ook commerciële aanbieders actief die aan zelfstandig wonende ouderen de dienst aanbieden om 24/7 contact te kunnen leggen met een alarmcentrale. Deze commerciële aanbieders, niet zijnde zorginstellingen, zijn BTW-plichtig.
Waar de rechtbank nog besliste dat de dienst belast was met btw volgt het Hof nu de zienswijze van de zorginstelling dat de dienst in dit specifieke geval tóch is vrijgesteld van BTW, omdat de zorginstelling niet alleen de alarmeringsdienst aanbiedt maar tevens zelf de zorg verleent die vervolgens nodig is: de opvolgzorg. Het Hof concludeert dat het cliënten van X er in dit specifiek geval om te doen is bij een calamiteit de juiste opvolgzorg te krijgen.
De dienst dient, aldus het Hof, dus niet te worden gekwalificeerd als een personenalarmeringsdienst maar als een andere dienst waarop de bedoelde uitzondering niet van toepassing is. Het feit dat de cliënten afzonderlijke bedragen betalen voor het gebruik van de alarmeringsdienst en de verleende zorg doet daar volgens het Hof niet aan af. De wijze waarop de vergoeding wordt bepaald is een vrije keuze van de zorginstelling en is niet van invloed op de vraag of er één of twee diensten worden verricht.
Het doel van de wetgever om personenalarmeringsdiensten in alle gevallen gelijk te behandelen wordt met deze uitspraak geen geweld aangedaan. De dienst die de zorginstelling hier verrichte, verschilde namelijk wezenlijk van de personenalarmeringsdiensten die de wetgever beoogt te belasten. Van concurrentieverstoring kan om die reden geen sprake zijn. De uitkomst lijkt ons dan ook niet strijdig met de bedoeling die de wetgever voor ogen stond. Het ministerie van Financiën berust in de uitspraak; er is geen cassatie aangetekend.
Dit bericht verscheen in de Nieuwsbrief Btw en Overdrachtsbelasting nr. 17 van mei 2017 van de Adviesgroep Indirecte Belastingen van Caraad Belastingadviseurs.