Onderwijsvrijstelling (btw) ook van toepassing op horecaomzet van een trainingsrestaurant
Uitspraak: Hof van Justitie EG 4 mei 2017, C-699/15 (Brockenhurst College)
In deze uitspraak heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de exploitatie van een restaurant door een school onder de onderwijsvrijstelling kan vallen als een nauw met het onderwijs samenhangende prestatie. Het gaat in deze specifieke casus om een Engelse onderwijsinstelling voor hoger onderwijs die opleidingen aanbiedt op het gebied van horeca en podiumkunsten. De studenten doen praktijkervaring op in het opleidingsrestaurant van de school waar een beperkt publiek tegen betaling komt eten. Die doelgroep bestaat uit personen die zijn opgenomen in een database van de school, welke database wordt gebruikt om hen te informeren wanneer er kan worden gegeten in het restaurant. Omwille van de leerdoeleinden houdt de school zich het recht voor de reserveringen te annuleren als niet alle tafels zijn volgeboekt. De praktijktraining op deze avonden is een integraal onderdeel van de horecaopleiding. Vaststaat dat de studenten zonder deze training geen gedegen opleiding krijgen aangeboden.
Onder deze voorwaarden is volgens het Hof van Justitie sprake van een nauw met het onderwijs samenhangende dienst waardoor over de omzet van het restaurant geen btw verschuldigd is. Voorwaarde is wel dat deze activiteit niet in hoofdzaak gericht mag zijn op het genereren van aanvullende inkomsten voor de instelling. Dat laatste is niet het geval, aldus het Hof van Justitie, nu de prijzen in het restaurant slechts 80% van de kosten voor de maaltijden dekken. Van concurrentieverstoring met commerciële restaurants is geen sprake, nu blijkt dat de (horeca)diensten van de school substantieel verschillen van de diensten die een commercieel restaurant gewoonlijk aanbiedt en dat deze diensten gericht zijn op een apart publiek zodat niet in dezelfde consumentenbehoefte wordt voorzien.
Nieuw aan dit arrest is dat ook diensten aan individuele derden, niet zijnde de student of een andere onderwijsinstelling, onder de onderwijsvrijstelling gerangschikt kunnen worden. Die nevendienst dient wel onontbeerlijk te zijn voor het geven van het onderwijs en mag geen aanleiding geven tot concurrentieverstoring met commerciële ondernemingen.
Deze verruiming van de vrijstelling kan in bepaalde situaties aantrekkelijk zijn voor onderwijsinstellingen. Ook zullen met name ROC’s – die in het verleden met het oog op het aftrekrecht van btw juist de belastbaarheid van met het onderwijs samenhangende neveninkomsten hebben bepleit – zich moeten afvragen wat het effect is van deze ruime uitleg is van de vrijstelling.
Dit bericht verscheen in de Nieuwsbrief Btw en Overdrachtsbelasting nr. 17 van mei 2017 van de Adviesgroep Indirecte Belastingen van Caraad Belastingadviseurs.