Hoge Raad: parkeren auto bij pretpark is een zelfstandige dienst, belast met 21% btw
In een reeks arresten van de Hoge Raad is een eind gekomen aan een aantal fiscale procedures, aangespannen door diverse recreatieparken, die naast entreegelden voor het park van bezoekers tevens parkeergelden ontvangen. Deze ondernemers betogen dat het parkeren bij het pretpark geen doel op zich is maar een middel om de eigenlijke prestatie, de toegang tot het park, aantrekkelijker te maken. Als dat zo is, is op het parkeergeld ook het lage btw tarief van toepassing in plaats van het algemene tarief van 21%. Alle drie deze ondernemers troffen een Gerechtshof op hun weg die concludeerden dat het parkeren van een auto voor de modale consument wel degelijk een doel op zich vormt.
De Hoge Raad bevestigt in deze drie procedures de zienswijze van de Gerechtshoven dat het parkeren van een auto in de gegeven omstandigheden een doel op zich is en voor de btw-heffing afzonderlijk in aanmerking moet worden genomen. Op het parkeergeld is aldus het algemene tarief van 21% van toepassing.
Bij de verhuur van woningen speelt een omgekeerd belang. In die situaties neemt de Belastingdienst veelal het standpunt in dat de verhuur van een parkeerplaats bij een woning of appartement opgaat in de verhuur van de woning. Als gevolg daarvan heeft de verhuurder geen recht op vooraftrek op de investering in de parkeerplaats. Deze uitkomst lijkt tegenstrijdig aan de lijn die nu door de Hoge Raad is uitgesproken. We zijn dan ook benieuwd wat het oordeel zal worden van de Hoge Raad in de lopende procedure over de verhuur van parkeerplaatsen bij een appartementencomplex.
[Bron: Uitspraak Hoge Veluwe – Uitspraak Slagharen – Uitspraak Diergaarde Blijdorp]
Dit bericht verscheen in de Nieuwsbrief Btw en Overdrachtsbelasting nr. 21 van oktober 2018 van de Adviesgroep Indirecte Belastingen van Caraad Belastingadviseurs.