Gemeenten: Mate van aftrek btw op exploitatie van sportzalen moet volgens Gerechtshof op basis van de werkelijke gebruiksuren worden bepaald
Uitspraak: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12 december 2017 17/00563
Namens een gemeente voeren wij een procedure over de juridische vraag op welke wijze een gemeente het niet-aftrekbare deel van de btw moet bepalen op de kosten van exploitatie van binnensportaccommodaties. De Hoge Raad heeft op 18 maart 2016 al beslist dat het om niet ter beschikking stellen van sportaccommodaties aan scholen voor primair onderwijs door een gemeente als een zelfstandige niet-economische activiteit moet worden beschouwd waarvoor geen aftrek van btw mogelijk is. Het recht op aftrek bestaat wel voor zover deze accommodaties door de gemeente tegen vergoeding aan sportverenigingen e.d. worden verhuurd. Er moet dus een splitsing worden aangebracht tussen het niet-aftrekbare deel en het aftrekbare deel van de btw op de exploitatielasten.
In deze procedure gaat het om de vraag op welke wijze die splitsing moet worden aangebracht. Over deze verdeling is in de Europese regelgeving geen voorschrift opgenomen. Het Hof van Justitie heeft in 2008 uitgesproken dat de lidstaten zelf de methoden en criteria moeten vaststellen voor deze zogeheten pre pro rata verdeling. Zowel rechtbank als gerechtshof stellen in deze procedure vast dat de Nederlandse regelgever dergelijke regels niet heeft vastgesteld. Aan het gerechtshof was het dus de taak om hiervoor een passende oplossing te vinden, rekening houdend met de kaders die in het Securenta arrest gesteld zijn.
In deze zaak was er sprake van een substantiële overcapaciteit. Deze kon alleen maar gevuld worden met verhuur en niet door de scholen. De gemeente meende dat de pre pro rata breuk de uitkomst moest zijn van de breuk waarin alle uren (gebruik en leegstand) werden meegewogen conform hun bestemming. Door de leegstandsuren te oormerken als beoogd belast gebruik steeg het aftrekbare deel van de voorbelasting. De Belastingdienst was van mening dat het aftrekbare deel van de belasting berekend moest worden op basis van de werkelijke gebruiksuren, zonder rekening te houden met leegstand.
Het gerechtshof heeft het beroep van de gemeente afgewezen en geoordeeld dat de aftrek op basis van de werkelijke gebruiksuren (uren verhuur/ totaal van uren verhuur en gebruik primair onderwijs) in deze casus een beter passende oplossing is.
De gemeente is in cassatie gegaan. Wij wachten het arrest van de Hoge Raad met belangstelling af. Voor gemeenten die bij de exploitatie van binnensportaccommodaties eveneens te maken hebben met overcapaciteit (leegstand) is het mogelijk raadzaam om actie te ondernemen gelet op deze lopende procedure.
Dit bericht verscheen in de Nieuwsbrief Btw en Overdrachtsbelasting nr. 19 van februari 2018 van de Adviesgroep Indirecte Belastingen van Caraad Belastingadviseurs.