Aftrek van btw door Hogeschool
Uitspraak: Rechtbank Noord-Nederland, 30 oktober 2014, AWB 13/1897
In deze zaak gaat het om de vraag tot welk bedrag de betrokken hogeschool recht op aftrek van btw geniet met betrekking tot de gemengde kosten. De hogeschool heeft de btw op de gemengde kosten in aftrek gebracht op basis van de pro rata (op basis van de verhouding tussen belaste en de totale omzet) waarbij geen rekening is gehouden met de rijksbijdragen in de totale omzet. De collegegelden worden door de hogeschool wel beschouwd als relevante omzet, dit betreft een vergoeding voor het verstrekken van onderwijs.
De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat de aftrek veel lager moet zijn omdat deze moet worden berekend door eerst een zogenaamd pre pro rata toe te passen. In deze pre pro rata verhouding wordt eerst een splitsing gemaakt tussen de economische en niet-economische activiteiten en moet ook rekening worden gehouden met de rijksbijdragen. Bij toepassing van deze pre pro rata verhouding komt nog maar een klein deel van de btw op de gemengde kosten in aanmerking voor aftrek (op basis van de pro rata).
Daarnaast stelt de Belastingdienst dat de aftrek van btw op de gemengde kosten berekend moet worden aan de hand van het werkelijke gebruik.
De rechtbank overweegt dat er sprake is van een rechtstreeks verband tussen het collegegeld en de door de hogeschool verrichte (onderwijs)diensten, zodat het collegegeld als vergoeding voor deze diensten moet worden beschouwd. Er is weliswaar geen koppeling tussen het afzonderlijke gebruik van een student en de hoogte van het collegegeld en ook is deze veel lager dan de werkelijke waarde van de verleende diensten, maar dat neemt niet weg dat er wel degelijk een rechtstreeks verband bestaat tussen het al dan niet betalen van het collegegeld en het mogen volgen van onderwijs.
Volgens de rechtbank dient het verrichten van onderwijs (dus) als economische activiteit te worden beschouwd en hierdoor is er geen plaats voor een splitsing tussen economische activiteiten en niet-economische activiteiten, zoals de Belastingdienst voorstaat.
De rechtbank overweegt verder dat de Belastingdienst weliswaar gelijk heeft dat de bepaling van de aftrek op basis van de pro rata methode in dit geval niet volledig aansluit bij het werkelijke gebruik van de gemengde kosten maar dat de stelling dat aftrek op basis van financieringsbronnen een nauwkeuriger beeld geeft van het werkelijke gebruik niet aannemelijk is gemaakt, noch in zijn algemeenheid steun vindt in het recht.
Het mag verwacht worden dat de Belastingdienst tegen de uitspraak in beroep zal gaan en het zal dus nog wel even duren voordat er duidelijkheid is over de uiteindelijke uitkomst. Dit neemt uiteraard niet weg dat wij onderwijsinstellingen die collegegeld vragen (of anderszins een vergoeding vragen voor het volgen van onderwijs) adviseren om rekening te houden met deze uitspraak en -zo nodig- bezwaar te maken tegen de eigen aangiften btw.
Dit bericht verscheen in de Nieuwsbrief Btw en Overdrachtsbelasting nr. 8 van januari 2015 van de Adviesgroep Indirecte Belastingen van Caraad Belastingadviseurs.