Integratieheffing stadhuis Den Bosch
Hof van Justitie, 10 september 2014, C-92/13
Met het arrest van 10 september 2014 is een langlopende discussie tussen de gemeente ’s-Hertogenbosch en de Belastingdienst tot een einde gekomen. De partijen verschilden van mening over het antwoord op de vraag of de gemeente een volledig recht had op aftrek van btw op de stichtingskosten van de nieuwbouw van een stadhuis. De gemeente verdedigde dat zij een volledig recht op aftrek van btw had, omdat de oplevering van de nieuwbouw zou kwalificeren als een integratieheffing. In dat geval zou de gemeente in 2003 zelf btw verschuldigd zijn over de totale stichtingskosten van het stadhuis. De Belastingdienst meende dat de integratieheffing alleen van toepassing kon zijn op het deel van het stadhuis dat voor ondernemersdoeleinden werd gebruikt (6% van het totaal) en dat er dus ook slechts voor 6% recht op aftrek van btw bestond. Het belang voor de gemeente zat in het feit dat de resterende btw (94%) op de stichtingskosten alleen voor een bijdrage uit het btw-compensatiefonds in aanmerking kwam als de ingebruikname van het gehele stadhuis in 2003 als een integratieheffing werd gezien.
Het gerechtshof stelde de Belastingdienst in het gelijk, waarna de gemeente beroep in cassatie instelde. Aangezien het de uitleg van Unierecht betreft heeft de Hoge Raad de zaak geschorst en de vraag voorgelegd aan het Hof van Justitie. Deze heeft geoordeeld dat het belastbare feit van de integratieheffing zich uitstrekt over het gehele stadhuis, ook als de gemeente dit gebouw voor slechts 6% (waarvan 1% recht op aftrek geeft) gebruikt als ondernemer in de zin van de btw. Met andere woorden, de gemeente had tijdens de bouw een volledig recht op aftrek van btw. Bij de ingebruikname van 2003 volgde de heffing, in de vorm van 19% verschuldigde btw over de stichtingskosten van de nieuwbouw die de gemeente zelf op aangifte moest voldoen. Deze btw kon op dat moment (2003!) voor 94% worden teruggevraagd bij het btw-compensatiefonds.
De integratieheffing is in Nederland per 1 januari 2014 komen te vervallen. Daardoor is de relevantie van deze uitspraak minder groot. De vraag is of de Belastingdienst deze uitspraak kan aangrijpen om btw na te heffen wegens de ingebruikname van nieuwbouw in de periode 2009-2013 door gemeenten of andere (publiekrechtelijke) lichamen die niet voor al hun activiteiten als ondernemer kunnen worden aangemerkt. Wij betwijfelen dat omdat in de praktijk en het fiscale beleid niet met deze mogelijkheid van een volledige integratieheffing rekening is gehouden. In voorkomende gevallen kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (rechtszekerheid-, vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel) zich mogelijk dus verzetten tegen het met terugwerkende kracht inroepen van dit arrest door de Belastingdienst.
Dit bericht verscheen in de Nieuwsbrief Btw en Overdrachtsbelasting nr. 7 van oktober 2014 van de Adviesgroep Indirecte Belastingen van Caraad Belastingadviseurs.