Btw-compensatiefonds en steekproefcontrole
Uitspraak: Conclusie A-G Van Hilten, 8 mei 2014, zaaknr. 13/00721
In deze zaak procedeert een gemeente over een aantal correcties op via het btw-compensatiefonds teruggevraagde btw. De correcties zijn via een geldsteekproef tot stand gekomen. Dit houdt in dat de Belastingdienst via een willekeurige trekking en controle van een aantal facturen waarop btw is teruggevraagd een uitspraak doet over de juistheid van de totale gecompenseerde btw. De methodiek heeft een betrouwbaarheid van 95%. Eén van de argumenten van de gemeente is dat de Belastingdienst de correcties voor het btw-compensatiefonds niet via de geldsteekproefmethode kan bepalen.
De Wet BCF bepaalt namelijk dat terugvordering (of extra uitbetaling) van compensatie plaatsvindt indien blijkt dat tot een hoger (of lager) bedrag bijdrage is verstrekt dan waarop het publiekrechtelijke lichaam recht heeft. De Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad concludeert dat de term ‘blijken’ in dit verband inhoudt dat de belastingdienst in dit geval het overtuigende bewijs moet leveren dat er te veel btw is gecompenseerd. Hij vraagt zich af of de geldsteekproefmethode, die per definitie een schatting is, voldoende bewijs kan zijn. In deze specifieke situatie meent hij dat de uitkomst van het steekproefonderzoek niet het vereiste bewijs kan leveren, omdat van de elf door de Belastingdienst geconstateerde fouten er na bezwaar en beroep maximaal twee fouten overbleven.
Wij zijn benieuwd wat het oordeel van de Hoge Raad zal zijn op de vraag of een correctie (of suppletie) op het btw-compensatiefonds via een geldsteekproef kan worden onderbouwd. De conclusie van de A-G is daarin (slechts) een onverbindend advies.
Dit bericht verscheen in de Nieuwsbrief Btw en Overdrachtsbelasting nr. 6 van juli 2014 van de Adviesgroep Indirecte Belastingen van Caraad Belastingadviseurs.