Reclameactiviteiten gemeente zijn NIET aan te merken als onderneming voor de Vpb
In tegenstelling tot eerdere hof- en rechtbankuitspraken heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beslist dat bij de door deze gemeente verrichte reclameactiviteiten sprake is van normaal vermogensbeheer en derhalve geen sprake is van een onderneming voor de Vpb. Deze uitspraak, die afgelopen vrijdag is gepubliceerd, komt overeen met het standpunt dat veel gemeenten hebben ingenomen ten aanzien van deze activiteit. Tevens lijkt deze uitspraak in lijn met de eerder verschenen conclusie van advocaat-generaal (A-G) Wattel (zie hierover ons nieuwsbericht van juli van dit jaar). Onderstaand – verkort – de belangrijkste overwegingen van het hof.
- De activiteit bestaat uit: het tegen vergoeding verlenen van een exclusief recht (de concessie) aan de exploitanten om grond en objecten in de openbare ruimte te mogen exploiteren voor reclamedoeleinden.
- Er is in deze situatie geen sprake van clustering met ‘het beheer van de openbare ruimte’.
- De verleende concessies kunnen worden aangemerkt als een vermogensrecht. Door het tegen vergoeding verlenen van de concessies maakt de gemeente een vermogensrecht rendabel.
- De inspecteur heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het door de gemeente met de concessies behaalde rendement uitstijgt boven een rendement dat normaal mag worden verwacht bij het passief exploiteren van een vermogensrecht.
- Het door de gemeente gecreëerde verbodstelsel, waarvan alleen middels een concessie kan worden afgeweken heeft de meerwaarde gecreëerd aan de concessies. Niet de door de gemeente verrichte arbeid.
- De conclusie van het Hof is dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten van de gemeente zijn aan te merken als het drijven van een onderneming. De activiteiten zijn daarom niet Vpb-belast.
Voorliggende uitspraak is natuurlijk goed nieuws voor alle gemeenten die een bezwaar hebben lopen tegen de reclameactiviteit. Wij merken op dat de discussie hiermee niet ten einde is, nu de inspecteur eventueel nog in cassatie kan gaan bij de Hoge Raad. Daarnaast moet de Hoge Raad in een vergelijkbare casus ook nog uitsluitsel moet geven.